de angst om negatief beoordeeld te worden

Sociale angst

sociale angst

Sociale angst of extreme verlegenheid: als de angst om negatief beoordeeld te worden je belemmert
Verlegenheid is iets wat bijna iedereen wel kent. Een beetje blozen bij een kennismaking, je onzeker voelen in een groep of even twijfelen voordat je iets zegt in een vergadering. Maar wat als die verlegenheid uitgroeit tot een intense angst om negatief beoordeeld te worden? Wat als je sociale situaties gaat vermijden omdat je bang bent om iets verkeerds te zeggen of afgewezen te worden? Dan kan er sprake zijn van sociale angst, één van de meest voorkomende angsten in Nederland.

 

Sociale angst houdt in dat iemand zich extreem gespannen, onzeker of angstig voelt in situaties waarin hij of zij sociaal contact heeft of waarin sprake is van mogelijke beoordeling door anderen. Denk aan situaties als praten in een groep, een presentatie geven, eten in het openbaar, of simpelweg contact maken met onbekenden. De angst draait vaak om schaamte, afgaan of negatief opvallen. In ernstige gevallen gaan mensen sociale situaties uit de weg of ondergaan ze deze met veel innerlijke stress.

 

Wanneer angst een stoornis wordt genoemd
Volgens het psychiatrisch handboek DSM-5 (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, vijfde editie) zijn er verschillende criteria waaraan moet worden voldaan om te spreken van een sociale angststoornis. De belangrijkste zijn: een duidelijke en aanhoudende angst voor één of meerdere sociale situaties waarin men wordt blootgesteld aan mogelijke beoordeling door anderen. Deze angst is buitenproportioneel en houdt meestal zes maanden of langer aan. De klachten veroorzaken beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren.

De sociale angststoornis is een van de meest voorkomende psychische stoornissen in Nederland. Ongeveer 8 tot 10 procent van de mensen krijgt er ooit in het leven mee te maken. De klachten beginnen meestal in de tienerjaren of vroege volwassenheid. Vrouwen lijken iets vaker dan mannen te worden getroffen. Toch wordt de stoornis vaak niet tijdig herkend of erkend, waardoor mensen er soms jarenlang mee blijven rondlopen zonder hulp te zoeken.

 

Oorzaken
De oorzaken van sociale angststoornis zijn divers. Erfelijke factoren spelen een rol: de aanleg voor angst of verlegenheid kan in families voorkomen. Ook opvoeding en vroege ervaringen zijn belangrijk. Kinderen die vaak bekritiseerd worden of die zijn gepest, kunnen een verhoogd risico hebben. Daarnaast spelen psychologische processen zoals perfectionisme, zelfkritiek en negatieve interpretaties van sociale signalen een rol. Ook stressvolle gebeurtenissen kunnen bijdragen aan het ontstaan of verergeren van de klachten.

 

Biologie
Op lichamelijk niveau leidt sociale angst tot activering van het stresssysteem in het brein. Dit systeem wordt aangestuurd door de amygdala en de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as. In stressvolle situaties komt adrenaline vrij, gevolgd door het stresshormoon cortisol. Het lichaam maakt zich klaar voor een vecht- of vluchtreactie: de hartslag stijgt, spieren spannen zich aan, je gaat zweten en je ademhaling versnelt. Deze reacties zijn op zich normaal, maar worden bij sociale angst als bedreigend en ongepast ervaren, wat de angst verder versterkt.

 

Volgens de Nederlandse richtlijn voor angststoornissen is cognitieve gedragstherapie (CGT) de voorkeursbehandeling bij sociale angst. In CGT leer je de gedachten en gedragingen die je angst in stand houden, te herkennen en te veranderen. Een belangrijk onderdeel daarvan is exposure: blootstelling aan situaties die je nu vermijdt. Door stap voor stap te oefenen, neemt de angst in de meeste gevallen af. In ernstige of hardnekkige gevallen kan medicatie zoals een SSRI (selectieve serotonineheropnameremmer) overwogen worden, meestal in combinatie met therapie.

 

Er zijn ook veel dingen die je zelf kunt doen. Zelfhulpboeken of online programma’s gebaseerd op CGT kunnen goed werken, zeker bij milde klachten. Een belangrijke stap is het doorbreken van vermijding: juist door spannende situaties aan te gaan, leer je dat ze minder gevaarlijk zijn dan gedacht. Het helpt om te beginnen met een sociale situatie die je wel spannend, maar nog net haalbaar vindt. Denk na over je negatieve gedachten en stel ze actief ter discussie. Wat is het bewijs voor die gedachte? Wat zou je tegen een vriend zeggen in dezelfde situatie?

 

Ontspanningstechnieken zoals diepe buikademhaling, mindfulness of lichaamsgerichte ontspanning kunnen ook helpen om de fysieke spanning te verminderen. Daarnaast is het belangrijk om mild te leren zijn voor jezelf: perfect functioneren bestaat niet, ook niet in sociale situaties. Als je merkt dat de klachten niet afnemen of je ernstig belemmeren, is het verstandig om je huisarts in te schakelen. Die kan je doorverwijzen naar een psycholoog in de eerste lijn of de basis-ggz. Vraag dan specifiek naar cognitieve gedragstherapie met exposure. Dit is een bewezen effectieve aanpak.

 

Geraadpleegde bronnen

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC: Author.
Craske, M. G., Stein, M. B., Eley, T. C., Milad, M. R., Holmes, A., & Rapee, R. M. (2017). Anxiety disorders. Nature Reviews Disease Primers, 3, 17024. https://doi.org/10.1038/nrdp.2017.24
Leichsenring, F., & Leweke, F. (2017). Social anxiety disorder. New England Journal of Medicine, 376(23), 2255–2264. https://doi.org/10.1056/NEJMra1614701
Wong, Q. J. J., & Rapee, R. M. (2016). The aetiology and maintenance of social anxiety disorder: A synthesis of complementary theoretical models and formulation of a new integrated model. Journal of Affective Disorders, 203, 84–100. https://doi.org/10.1016/j.jad.2016.05.069
Mayo-Wilson, E., Dias, S., Mavranezouli, I., Kew, K., Clark, D. M., Ades, A. E., & Welton, N. J. (2014). Psychological and pharmacological interventions for social anxiety disorder in adults: A systematic review and network meta-analysis. The Lancet Psychiatry, 1(5), 368–376. https://doi.org/10.1016/S2215-0366(14)70329-3
National Institute for Health and Care Excellence. (2013). Social anxiety disorder: Recognition, assessment and treatment(Clinical guideline CG159). Geraadpleegd op https://www.nice.org.uk/guidance/cg159
Clark, D. M., & Wells, A. (1995). A cognitive model of social phobia. In R. G. Heimberg, M. R. Liebowitz, D. A. Hope, & F. R. Schneier (Eds.), Social phobia: Diagnosis, assessment, and treatment (pp. 69–93). New York: Guilford Press.
Hofmann, S. G., & Smits, J. A. J. (2008). Cognitive-behavioral therapy for adult anxiety disorders: A meta-analysis of randomized placebo-controlled trials. Journal of Clinical Psychiatry, 69(4), 621–632. https://doi.org/10.4088/JCP.v69n0415
Etkin, A., & Wager, T. D. (2007). Functional neuroimaging of anxiety: A meta-analysis of emotional processing in PTSD, social anxiety disorder, and specific phobia. American Journal of Psychiatry, 164(10), 1476–1488. https://doi.org/10.1176/appi.ajp.2007.07030504
Rapee, R. M., & Spence, S. H. (2004). The etiology of social phobia: Empirical evidence and an initial model. Clinical Psychology Review, 24(7), 737–767. https://doi.org/10.1016/j.cpr.2004.06.004