hoe werkt het lange en korte termijn

Geheugen

mentale ruimte: geheugen

Het geheugen is veel meer dan een plek waar we feiten en ervaringen opslaan. Het is de mentale ruimte waarin we onszelf oriënteren in tijd, betekenis geven aan gebeurtenissen en richting vinden in het leven. Tegelijkertijd is het een systeem dat onderhevig is aan slijtage, vervorming en verstoring. Zeker onder invloed van stress, somberheid of andere psychische klachten. Om grip te krijgen op het abstracte fenomeen ‘geheugen’, kunnen metaforen wellicht behulpzaam zijn.

 

De bibliotheek

Beeld het geheugen in als een reusachtige bibliotheek. De hippocampus (zie onder) fungeert als bibliothecaris, die nieuwe boeken ontvangt (ervaringen), labelt (context, emotie, tijdstip) en op de juiste plek archiveert. Bij stress of psychische klachten raakt deze ordening verstoord: boeken worden verkeerd geplaatst, titels vervagen of hele afdelingen worden ontoegankelijk.

 

De ladekast

Herinneringen kun je zien als objecten in een ladekast. Elke lade representeert een thema of situatie: werk, gezin, jeugd, verlies. Als je de juiste context opnieuw weet te activeren (bijvoorbeeld door een geur of het bezoeken van een plek), gaat de lade moeiteloos open. Als je de juiste trigger niet kunt vinden, is het lastig de lade terug te vinden en open te krijgen.

Op deze pagina leer je meer over het geheugen: we onderzoeken hoe informatie wordt gecodeerd en bewaard, welke hersenstructuren daarin een centrale rol spelen en hoe omstandigheden zoals stress of stemming dit systeem kunnen beïnvloeden. Traditioneel kan het geheugen worden onderverdeeld in een lange termijn geheugen en werkgeheugen (in de volksmond ook wel korte termijn geheugen genoemd).

 

Het lange-termijngeheugen wordt onderverdeeld in drie hoofdfuncties:

 

  • Coderen: het omzetten van prikkels in betekenisvolle representaties.
  • Opslag (retentie): het bewaren van informatie over tijd.
  • Retrieval: het terughalen van opgeslagen herinneringen. Onder retrieval kunnen we het onderstaande onderscheid maken:

 

    • Recall (vrije herinnering): je haalt informatie op zonder hulp (of cues). Dit vraagt om actieve reconstructie vanuit het lange-termijngeheugen en kost veel denkkracht.
    • Cued recall (geleide herinnering): je krijgt een hint of aanwijzing om je te helpen de herinnering op te diepen uit het lange-termijngeheugen.
    • Recognition (herkenning): je herkent informatie uit een reeks opties. Dit is doorgaans makkelijker dan recall omdat je hier niet actief iets uit het geheugen hoeft op te diepen. Je kijkt simpelweg of iets bekend voorkomt (familarity matching).

 

Deze processen zijn niet losstaand, maar werken als schakels in een dynamisch systeem. Factoren zoals aandacht, emotie en context beïnvloeden elk stadium van deze keten.

 

Consolidatie en de rol van de hippocampus

Het langetermijngeheugen kent twee hoofdcategorieën:

 

  • Expliciet geheugen (bewust toegankelijk): het semantische geheugen (kennis) en het episodische geheugen (ervaringen).
  • Impliciet geheugen (onbewust): dit bestaat uit allerlei vaardigheden, gewoontes en conditionering.

 

De hippocampus (onderdeel van het limbische brein) speelt een centrale rol bij het opslaan van nieuwe expliciete herinneringen. Het is geen opslagplaats an zich, maar eerder een dirigent die ervaringen assembleert en doorstuurt naar neocorticale gebieden voor langdurige bewaring.

 

De bekende casus van H.M.

Patiënt H.M. onderging in 1953 een tweezijdige verwijdering van zijn hippocampi vanwege ernstige epilepsie. Na de operatie was hij niet langer in staat nieuwe expliciete herinneringen te vormen (anterograde amnesie), terwijl zijn oude herinneringen en motorische vaardigheden grotendeels intact bleven.

Het werkgeheugen is het tijdelijke systeem dat informatie kort vasthoudt en waarin men deze informatie actief kan bewerken. Volgens het model van Baddeley en Hitch (1974) bestaat het uit drie componenten:

 

  • De fonologische lus (voor auditief aangeboden verbale informatie).
  • Het visuospatiële schetsblok (voor visuele en ruimtelijke informatie).
  • De centrale executieve functie (voor aandacht en coördinatie).

 

Wat we actief verwerken in het werkgeheugen kan, mits het voor jou als persoon een betekenisvolle betekenis heeft of dit vaak herhaald wordt, overgaan naar het lange-termijngeheugen. Dat is direct ook de definitie van leren: de mate waarin we erin slagen om informatie diep en doelgericht te verwerken en opslaan.

 

Stress en cortisol: geheugen onder druk

Stress is een krachtige beïnvloeder van het geheugen. Kortdurend verhoogt het de alertheid en versterkt het het geheugen voor bedreigende situaties, een evolutionair voordeel. Maar bij langdurige of chronische stress wordt het destructief:

 

  • Cortisol activeert de HPA-as en vermindert het hippocampale volume. 
  • Hoge cortisolspiegels remmen de aanmaak van nieuwe neuronen in de hippocampus en verstoren consolidatie.
  • Retrieval wordt moeizamer: je weet dat een formulier in een laatje moet zitten, maar je kunt het juiste laatje niet vinden.

 

Het geheugen is context-afhankelijk. Een klassieke illustratie van deze contextgevoeligheid komt uit het onderzoek van Godden en Baddeley (1975). Zij deden onderzoek naar leren en opdiepen van informatie binnen verschillende contexten. Zo leerden duikers woordenlijsten onder water of op land. Zij toonden aan dat de duikers zich de geleerde woorden vele malen beter herinnerden wanneer ze zich in dezelfde omgeving bevonden tijdens het terughalen als tijdens het leren. Dit fenomeen toont aan dat herinneringen worden opgeslagen met informatie over tijd, plaats, stemming en zelfs lichaamshouding. Dit heeft ook therapeutische implicaties: leren omgaan met angst of stress in een rustige praktijkruimte betekent niet automatisch dat het lukt in een chaotische thuissituatie. Herhaling in realistische contexten is daarom essentieel voor generalisatie van het effect van therapie.

Psychische klachten en het geheugen

Geheugenproblemen komen veelvuldig voor bij verschillende psychische klachten.

 

Bij depressieve klachten ontstaan geheugenstoornissen op meerdere niveaus:

 

  • Afname van verwerkingssnelheid. Het mentale tempo neemt af wanneer iemand zich somber voelt. Men is snel afgeleid, futloos en moe. Dit bemoeilijkt de codering en inprenting van nieuwe informatie.
  • Negatief denken en meer aandacht voor negatieve aspecten van een situatie (het glas is halfleeg) zorgt ervoor dat vooral negatieve informatie wordt onthouden.
  • Overgeneralisatie (een denkfout) van negatieve informatie leidt tot vage, niet-specifieke herinneringen (bijvoorbeeld “alles mislukt mij altijd”).

 

Langdurige depressie gaat gepaard met een afname van het volume van de hippocampus, vooral wanneer je vaker depressief bent geweest. Geheugenproblemen en stemming beïnvloeden elkaar wederkerig: moeite met herinneren van positieve ervaringen kan gevoelens van hopeloosheid versterken, wat op zijn beurt het geheugen verder ondermijnt. Dit illustreert het belang van het versterken van het positieve geheugen en hierom gebruiken therapeuten bij depressie en somberheid dan ook vaak een zogenaamd positief dagboek. Het goed nieuws is dat de krimp van de hippocampus omkeerbaar is: deze kan weer groeien wanneer je je beter voelt.

 

Angststoornissen verstoren het werkgeheugen via een verhoogde mate van arousal (in het Nederlands is hier niet echt een goed woord voor. Het houdt het midden tussen opwinding en agitatie). Arousal zorgt voor een verhoogde hartslag, snellere ademhaling, meer cortisol en adrenaline in het bloed en daarmee verhoogde alertheid en zintuiglijke gevoeligheid. Een klein beetje arousal is goed: Yerkes en Dodson omschreven in 1908 een zogenaamde optimumkromme van arousal (de wet van Yerkes-Dodson, zie afbeelding onder): zowel te weinig arousal als teveel zorgt voor een verminderde werking van het werkgeheugen. De aandacht vernauwt waardoor er minder ruimte is voor het vasthouden van informatie in het werkgeheugen waardoor dit sneller wordt overbelast. Hierdoor wordt de opslag in het lange-termijngeheugen verhinderd. Wanneer de amygdale (een onderdeel van het limbische brein) betrokken wordt in de verwerking van informatie, kan dit de opslag in het lange termijn geheugen versterken. Dit gebeurt bij traumatische herinneringen. De informatie wordt dan heel sterk opgeslagen, maar vaak wel vervormd. Zo kan iemand met een psychotrauma allerlei zogenaamde intrusieve herinneringen beleven. Deze worden door therapeuten ook wel ‘flashbacks’ genoemd en zijn niet goed geïntegreerd aan het geheel van herinneringen, niet goed verwerkt in feite.

 

Therapieën zoals cognitieve gedragstherapie, EMDR en autobiografische geheugentraining richten zich op het herstructureren van geheugeninhoud én toegangspaden. Psychisch herstel is daarmee ook een kwestie van geheugenherstel!

 

 


Squire, L. R. (1992). Memory and the hippocampus: A synthesis from findings with rats, monkeys, and humans. Psychological Review, 99(2), 195–231. https://doi.org/10.1037/0033-295X.99.2.195

Tulving, E. (1972). Episodic and semantic memory. In E. Tulving & W. Donaldson (Eds.), Organization of memory (pp. 381–403). Academic Press.

Eichenbaum, H. (2004). Hippocampus: Cognitive processes and neural representations that underlie declarative memory. Neuron, 44(1), 109–120. https://doi.org/10.1016/j.neuron.2004.08.028

Anderson, J. R. (1983). A spreading activation theory of memory. Journal of Verbal Learning and Verbal Behavior, 22(3), 261–295. https://doi.org/10.1016/S0022-5371(83)90201-3

Baddeley, A. D., & Hitch, G. J. (1974). Working memory. In G. A. Bower (Ed.), The psychology of learning and motivation (Vol. 8, pp. 47–89). Academic Press.

Baddeley, A. D. (2000). The episodic buffer: A new component of working memory? Trends in Cognitive Sciences, 4(11), 417–423. https://doi.org/10.1016/S1364-6613(00)01538-2

Krugers, H. J., Hoogenraad, C. C., & Joëls, M. (2010). Stress hormones and resilience in the hippocampus. European Journal of Pharmacology, 626(1), 231–235. https://doi.org/10.1016/j.ejphar.2009.10.022

Snyder, H. R. (2013). Major depressive disorder is associated with broad impairments on neuropsychological measures of executive function: A meta-analysis and review. Psychological Bulletin, 139(1), 81–132. https://doi.org/10.1037/a0028727

Yerkes, R. M., & Dodson, J. D. (1908). The relation of strength of stimulus to rapidity of habit-formation. Journal of Comparative Neurology and Psychology, 18(5), 459–482. https://doi.org/10.1002/cne.920180503