de basis onder onze relaties
Vanaf het moment dat we worden geboren, zijn we kwetsbaar. We hebben geen klauwen om onszelf te verdedigen, geen dikke vacht om ons warm te houden en geen instinct om zelfstandig te overleven. Evolutionair gezien was er maar één strategie om te blijven leven: nabijheid zoeken van onze ouders. Hechting is daarmee geen romantische bijkomstigheid van het leven. Het is een biologisch verankerd mechanisme dat ons beschermt tegen een wereld vol gevaren.
John Bowlby (1907-1990), de grondlegger van de hechtingstheorie, zag dat kinderen niet simpelweg behoefte hebben aan voedsel en onderdak. Ze hebben vooral behoefte aan een ‘veilige haven’. Iemand die ze beschermt, troost biedt en stimuleert om de wereld te verkennen vanuit een basis van vertrouwen. Hechting, zo ontdekte hij, vormt het interne werkmodel waarmee we relaties begrijpen, verwachtingen over anderen ontwikkelen en uiteindelijk onze identiteit vormen.
Wat is hechting?
Hechting is het diepe emotionele verband dat zich ontwikkelt tussen een kind en zijn primaire verzorgers. Het gaat over beschikbaarheid, responsiviteit en emotionele nabijheid. Wanneer een kind zich veilig gehecht voelt, durft het op ontdekking te gaan omdat het weet dat er iemand beschikbaar is als het spannend wordt.
Veilige hechting: de basis van vertrouwen
Een kind dat veilig gehecht is, heeft minstens een ouder die emotioneel beschikbaar is. Niet perfect, dat kan en hoeft niet, maar wél voorspelbaar en sensitief. Denk aan een peuter die struikelt in het park. Zijn vader ziet het, knielt neer, biedt troost en spoort hem daarna aan om weer verder te spelen. Dit kind leert: “als ik in nood ben, is er iemand voor mij. De wereld is een veilige plek om te verkennen.”
Later in het leven zie je dit terug: volwassenen die gezonde relaties kunnen aangaan, zich durven binden én hun eigen ruimte durven innemen.
Ambivalente hechting: leven tussen hoop en angst
Soms is de ouder grillig. De ene keer warm en troostend, de andere keer afstandelijk of geïrriteerd. Het kind leert dan niet te vertrouwen op voorspelbaarheid. Bijvoorbeeld een meisje dat alleen troost krijgt als haar moeder daar zin in heeft, maar soms ook wordt genegeerd als ze huilt. Ze weet nooit zeker wanneer ze steun zal krijgen.
Dit patroon leidt tot ambivalente hechting. Volwassenen die hiermee opgroeien, kunnen kampen met intense verlatingsangst, een voortdurende honger naar bevestiging en grote moeite om zelfstandig hun eigenwaarde vast te houden. Ze kunnen zich vastklampen aan partners, soms op een manier die relaties ondermijnt. In ernstige gevallen kan deze vorm van hechting bijdragen aan klachten als een borderline persoonlijkheidsstoornis, waarbij gevoelens van leegte, angst voor verlating en instabiele relaties centraal staan.
Onthechting: als verbinding ontbreekt
Er zijn situaties waarin de hechtingsband fundamenteel beschadigd raakt. Bijvoorbeeld wanneer een kind langdurig wordt opgenomen in een ziekenhuis zonder voldoende ouderlijke nabijheid of wanneer ouders structureel emotioneel onbeschikbaar zijn door eigen trauma’s of verslavingen. Bijvoorbeeld een jongen van vijf die na het overlijden van zijn moeder in een pleeggezin belandt waar hij steeds moet wisselen van verzorgers.
Dit proces noemen we onthechting. De boodschap die het kind meekrijgt: “ik ben op mezelf aangewezen. Anderen zijn niet te vertrouwen.” In volwassenheid zien we bij onthechting vaak bindingsangst ontstaan: relaties worden als bedreigend ervaren. Dichtbij iemand komen roept gevoelens van beklemming of wantrouwen op. Mensen kunnen zich emotioneel afsluiten, relaties vermijden of anderen afstoten zodra er echte intimiteit ‘dreigt’.
Hechting en psychische klachten: een levenslang spoor
Hechtingservaringen verdwijnen niet zomaar na onze jeugd; ze kleuren ons volwassen leven in talloze subtiele en minder subtiele manieren. Veilig gehechte mensen zijn over het algemeen veerkrachtiger, kunnen beter omgaan met stress en herstellen sneller van emotionele pijn. Ambivalent gehechte mensen kunnen kampen met verlatingsangst, chronische onzekerheid in relaties en in ernstige gevallen met stoornissen waarin emotionele instabiliteit centraal staat. Onthechte mensen dragen vaak de pijn van isolatie met zich mee. Ze kunnen ogenschijnlijk onafhankelijk zijn, maar onder die façade schuilt vaak diepe eenzaamheid en een fundamenteel wantrouwen naar de ander.
Wat Bowlby ons leerde, is dat hechting niet iets is dat je ‘achter je laat’ wanneer je volwassen wordt. Het reist met je mee, in je hart, in je zenuwstelsel, in elke relatie die je aangaat.
Ook hier is de mens kneedbaar
Hoewel onze vroege hechtingspatronen diep in ons verankerd zijn, zijn ze niet in beton gegoten. Relaties, therapie en zelfinzicht kunnen deuren openen naar een veiliger innerlijk landschap. Omdat de drang naar verbinding, hoe beschadigd ook, altijd blijft bestaan.
Geraadpleegde bronnen
Bowlby, J. (1969). Attachment and Loss: Volume I. Attachment. London: The Hogarth Press.
Ainsworth, M. D. S., Blehar, M. C., Waters, E., & Wall, S. (1978). Patterns of Attachment: A Psychological Study of the Strange Situation. Hillsdale, NJ: Erlbaum.
Cassidy, J., & Shaver, P. R. (Eds.). (2016). Handbook of Attachment: Theory, Research, and Clinical Applications (3rd ed.). New York: Guilford Press.
Mikulincer, M., & Shaver, P. R. (2007). Attachment in Adulthood: Structure, Dynamics, and Change. New York: Guilford Press.
Fonagy, P., & Bateman, A. (2006). Mentalizing and Borderline Personality Disorder. Journal of Mental Health, 15(2), 132–144.